Rivierengebied
Tijdens het holoceen, dat circa 10.000 jaar geleden begon, werd het klimaat natter en warmer. De periode hiervoor kenmerkende zich door de afwisseling van extreem koude perioden (ijstijden) en iets minder koude perioden. In de voorlaatste ijstijd is een breed dal ontstaan, tussen de Brabantse zandgronden en de stuwwallen van Nijmegen en Veluwe.
In het holoceen hebben fluviatiele processen een belangrijke rol gespeeld bij de vorming van het rivierengebied. Onder invloed van de stromende rivieren vond er erosie plaats. Deze gronddeeltjes worden door het water getransporteerd en afgezet op plekken waar het snelheid verliest. Klei-, zanddeeltjes en grind en andere erosie materiaal werden vanuit hogere gebieden in de Nederlandse Delta afgezet. De zwaarste deeltjes bezonken eerst en verder van de rivier de kleinere deeltjes.
Het water van de Neder-Rijn, IJssel en Waal stroomt op één plek, de Rijn, Nederland binnen. Deze splits zich bij Pannerden op in de Neder-Rijn en de Waal. De Neder-Rijn splits zich bij Westervoort verder op in de IJssel. De rivieren in het gebied hebben in natuurlijke toestand een smalle bedding. Bij een grote aanvoer van water treedt de rivier buiten de oever waarbij ze ongehinderd grote hoeveelheden sediment afzetten. Riviertakken verdwenen en nieuwe werden gevormd. Tegenwoordig word de IJssel en de Neder-Rijn in bedwang gehouden met een stelsel van zomer-, winterdijken en kribben. Deze rivieren vormen voor een dynamisch systeem in het rivierengebied, een wisselwerking tussen natuurlijke processen en menselijke ingrijpen.
Oeverwal
​
Langs de weerszijden van de rivier zijn langgerekte zanderig ruggen opgeworpen en variëren in grootte, van enkele tientallen tot honderden meters breed. De vruchtbare klei gronden, de hogere ligging en de aanwezigheid van water is de reden dat alle dorpen op de oeverwal gelegen zijn. Langs de oeverwal ligt de winterdijk dat de oeverwal, bij hoge water standen, beschermt tegen water. Bij Lathum en Giesbeek is de oeverwal relatief smal, hier komt veel lintbebouwing langs de winterdijk voor. Duiven is gelegen op een oud pleistocene rivierduin. De percelen zijn hier hoofdzakelijk langgerekt en liggen loodrecht op de oeverwal. De oeverwallen zijn voedselrijk waardoor het land gebruikt kan worden door akkers en boomgaarden. Kenmerkende bebouwing zijn hier de T vormige boerderijen. Boerderijen met de schuur haaks op het woonverblijf.
Uiterwaarden
​
De gebieden waarbij de rivier nog steeds invloed op heeft worden de uiterwaarden genoemd. Bij hoge rivier waterstanden, voornamelijk tijdens de wintermaanden, liggen de delen achter de zomerdijken onder water. Het aanwezige klei was geschikt voor het maken van stenen , grind en zand voor funderingen of het maken van beton. Kenmerkende gebouwen langs de IJssel zijn de oude steenfabrieken met de kenmerkende schoorstenen. Onnatuurlijk gevormde plassen komen verspreid langs de rivier voor. Deze worden afgewisseld met moerassen, ruigten, wilgenbosjes, ooibossen en diverse type graslanden. Het verkavelingspatronen wordt sterk beïnvloed door oude rivierstromen. De natte landen waren ongeschikt voor akkerbouw. Er werd vee mochten op de graslanden grazen. Deze werden omsloten door sloten of lage heggen. In deze open natte graslanden komen weidevogels voor.
Komgronden
​
Verder van de rivierbedding, achter de oeverwal, zijn fijne deeltjes tot bezinking gekomen. De bodem bestaat hier uit zware klei en is relatief nat, daarom komen hier veel graslanden voor. De kom wordt door middel van weteringen en gemalen drooggehouden, waardoor het verbouwen van mais land mogelijk is. De verkavelingsstructuur hier afwisselend, smal langwerpige, blok vormige en rechthoekige percelen. Bebouwing komt hier voor op oudere hogere zanderige afzettingen. In het kom gebieden komen planmatige gebieden voor met grote veehouderijen.
Principe buiten zomerdijks
Principe binnen zomerdijks