Landschapsvorming
Geomorfologie is de wetenschap dat zich bezig houdt met de vormen van het aardoppervlak en de processen die bij het ontstaat daarvan een rol gespeeld hebben. In het gebied zijn drie belangrijke factoren die het landschap gevormd hebben. Eolische processen: het transporteren van sediment door de wind, fluviatiele processen: de erosie en afzetting van materiaal door rivierwater en glaciale processen: door de aanwezigheid van landijs en smeltwater. Door elk van deze processen zijn verschillende landschapsvormen ontstaan.
De processen zijn in de toelichting van de legenda voor de gemorfologische kaart (Maas, G. J., S. P. J. v. Delft & A. H. Heidema, 2017) beschreven. Bij elk proces zijn kort de daarbij behorende landschapsvormen, aanwezig in het gebied, omschreven.
Fluviatiele processen: stromend water zonder getij-invloed
Rivieren vormen niet alleen de afvoerwegen voor het water van neerslag, maar ook voor de afbraakproducten van het vaste land. Het transport van materiaal (klei, zand, grind en organische stof) voltrekt zich over het algemeen langzaam en wordt vele malen onderbroken door sedimentatie en hernieuwde erosie. Een deel van het materiaal bereikt de zee, een ander deel blijft in overstromingsvlakten en uiterwaarden langs de rivieren achter. In Nederland rekenen we de vormen, ontstaan door opbouw en afbraak van rivieren en beken tot de fluviatiele landvormen.
Geul
Door een continue verlegging van de stroomgeul in zijdelingse richting, ontstaat er een afwisseling van sikkelvormige stroomruggen en geulen.
Oeverwal
Als een rivier bij hoge waterstanden buiten haar oevers treedt, vindt door de vermindering van de stroomsnelheid, aan weerszijde van de geul, op de oever afzetting van zandig materiaal plaats. Hierdoor ontstaan langs de rivier landvormen met flauwe hellingen: de oeverwallen. De bovengrond van hoge oeverwallen bestaat daardoor vaak uit zavel.
Kom
Het tijdens een overstroming van een rivier getransporteerde materiaal bezinkt pas na vermindering van de stroomsnelheid. Het grovere materiaal wordt afgezet nabij de rivier, waardoor zwak ontwikkelde terreinverheffingen ontstaan: de oeverwallen. Verder van de rivier verwijderd ligt de rivierkom: een laaggelegen vlak gebied waarin de fijnste bestanddelen tot bezinking komen. Gedurende het Holoceen is in de rivierkomvlakte een dik pakket (matig) zware klei afgezet.
Terras
Terrassen kenmerken zich door de verhoogde ligging met het omliggende komgebied. Deze terrassen zijn oude verhoogde afzettingen.
Glaciale processen: landijs en smeltwater
Landijs vormt een ijsmassa die min of meer onafhankelijk van de vorm en de hoogteverschillen van de onderliggende bodem in beweging is. Door die beweging oefent het ijs een schurende, slijpende en brekende werking uit, waardoor een aantal landvormen kunnen ontstaan. Ook kan het ijs stuwend werken op al eerder gevormde afzettingen, waardoor heuvelruggen (stuwwallen) ontstaan. Bij het afsmelten van het landijs ontstaan verschillende terreinvormen. Het smeltwater heeft dalen uitgeschuurd en laagten opgevuld.
​
Stuwwal
De stuwwal is ontstaan door de druk en stuwende werking die het landijs op bevroren ondergrond onder en voor het ijsfront uitoefende. Het zijn boogvormige heuvelruggen, die veelal een vlakker plateaudeel bezitten. Door bedekking met dekzand en/of löss zijn de gestuwde pakketten (grof) rivierzand en grind afgedekt, waardoor het reliëf op of aan de flank van de stuwwal enigszins vlak golvend is.
Droge dalen
Door de eroderende werking van sneeuwsmeltwater op een oppervlakkig ontdooide maar diep bevroren ondergrond (permafrost) werden in de hellingen van stuwwallen erosiedalen gevormd. Neerslag kan nu in de onbevroren ondergrond infiltreren waardoor er geen beek meer stroomt. Dat is de reden dat deze dalen 'droge dalen' genoemd worden. In een aantal van deze dalen zijn door de mens sprengbeken aangelegd.
​
Daluitspoelingswaaier
Het bodemmateriaal uit deze dalen werd aan de voet van de helling in de dalmond in de vorm van een puinwaaier afgezet. Daluitspoelingswaaier kunnen bedekt zijn met dekzand of löss.
​
Helling
Op de hellingen langs de randen van de stuwwal is materiaal onder invloed van regenwater geërodeerd en afgespoeld.
Principe Stuwwal
Principe Puinwaaier
Eolische processen: wind
Bij de landvormen, ontstaan onder invloed van de wind, zijn eveneens afbrekende en opbouwende aspecten te onderscheiden. Door de wind wordt grof materiaal springend of rollend over het oppervlak vervoerd, terwijl het fijnere materiaal zwevend wordt getransporteerd. Het door de wind vervoerde materiaal kan op velerlei wijze weer tot afzetting (sedimentatie) komen. De landvorm die dan ontstaat is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals obstakels, vegetatie en grondwaterstand.
Rivierduin
Rivierduinen zijn ontstaan door verplaatsing van rivierzand. In het Holoceen zijn de rivierduinen bedekt geraakt met veen en/of rivierafzettingen. Op enkele plaatsen steken de rivierduinen door het jonge holocene dek heen. Veel van deze donken zijn al lang als woonplaatsen in gebruik en zijn daardoor nogal van vorm veranderd. Als gevolg van bodemdaling van het omringende landschap, komen deze donken steeds hoger in het landschap te liggen.
Dekzandrugreliëf
Langs de Veluweflank komt een dekzandrug voor, deze is ontstaan doordat dekzand zich opgehoopt had langs de helling.
Land- en stuifzanden
Ten gevolge van uitblazing en verstuiving in stuifzandgebieden kunnen vrij vlakke terreinen ontstaan. Hierbij komen landduinen voor, een opvallende veelal zeer langgerekt landvorm met flauw hellende delen aan de windzijde en steile hellingen aan de windvrije zijde.